Taalmodel: afleidingen van afkortingen

FOUT: Dat is geen echte vip, hij is eigenlijk een vip’je.

GOED: Dat is geen echte vip, hij is eigenlijk een vipje.

VERKLARING

De spelling van afkortingen is moeilijk, doordat er een onderscheid wordt gemaakt tussen initiaalwoorden en letterwoorden.

Een initiaalwoord is een woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden en dat we letter per letter uitspreken. Bijvoorbeeld: pc: /peesee/ of /piesie/, van “personal computer”.

Een letterwoord is een woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden, die we samen als een woord uitspreken. Bijvoorbeeld: havo: /haavoo/, van “hoger algemeen voortgezet onderwijs”, of vip: /vip/, van “very important person”.

De afleiding van een afkorting is afhankelijk van het type afkorting: initiaalwoord of letterwoord.

Afleidingen van initiaalwoorden als “vwo” schrijven we met een apostrof, ongeacht of het initiaalwoord een of meer hoofdletters heeft: AOW’er, VTM’er, cd’tje, vzw’tje, vwo’er, VLD’er enzovoort.

Maar afleidingen van letterwoorden worden anders behandeld. Omdat we een letterwoord als een woord uitspreken, zoals “havo”, behandelen we een letterwoord als een gewoon woord.

En net zoals we afleidingen van een normaal woord als één woord schrijven (pet -> petje), schrijven we ook afleidingen van letterwoorden als één woord.

Maar de Nederlandse spelling zou de Nederlandse spelling niet zijn, als er geen addertje onder het gras zat.
Al wordt “Jan” “Jantje”, een letterwoord met een of meer hoofdletters wordt niet als één geheel geschreven, maar krijgt een weglatingsteken tussen het grondwoord en het achtervoegsel. Het is dus Unicef’er, FAQ’je en Hema’tje.

Er is nog een instinkertje. Omdat “havo” als een gewoon woord wordt beschouwd, moet bijvoorbeeld de uitgang “-er” eraan worden geplakt, en dat geeft “havoer”. Maar omdat zo’n spelling verkeerd kan worden gelezen, moet er een trema op de “-e-” staan, en is de goede spelling “havoër”.

Afleiding

Ter verduidelijking: een afleiding is een woordvormingsprocedé waarbij aan een grondwoord taalelementen worden toegevoegd die niet als losse woorden kunnen voorkomen. Deze toevoegsels kunnen worden onderscheiden in voor- en achtervoegsels.

Met behulp van het achtervoegsel “-halve” (“uit hoofde van”, “met het oog op”) kunnen bijvoorbeeld bijwoorden worden afgeleid van abstracte zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: ambtshalve, gemakshalve, voorzichtigheidshalve.

Door middel van het voorvoegsel “on-” kunnen bijvoorbeeld van bijvoeglijke naamwoorden nieuwe bijvoeglijke naamwoorden worden afgeleid. Bijvoorbeeld: onaardig, onbarmhartig, ongezond, onmatig.

Noten:

vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs